Het Caldey Avontuur: deel 5

Er gaat een boot! Brother Titus sms’te. Het is nog steeds ‘weather permitted’, maar er is een redelijke kans. Ik kan het woord niet meer horen. Weather permitted. Nooit meer. Ik snel in mijn pyjama naar beneden en Maria zegt dat ik mijn koffer moet pakken en dat ze over een half uurtje nog een keer belt voor de zekerheid. Opgewonden gooi ik alles in mijn koffer, Maria roept even later dat de boot inderdaad gaat en dat ze een taxi voor me belt. Het is niet ver naar de haven, maar met een 12 kilo zware rugzak en een 21 kilo wegende koffer koos ik toch voor de luie optie.

Bij de haven waren ze al druk bezig de boot vol te laden met goederen. Er moest veel naar de overkant aangezien er al een paar weken geen boot was geweest. Alun hielp me op de boot en met een brede grijns keek ik naar het dorpje. Tenby bracht me acceptatie, overgave en rust. Ik zat op de boot samen met Veronica en John, ik hoorde later dat zij het postkantoor runt en hij de cadeaushop. Het miezert. Met mijn capuchon op mijn hoofd en met mijn rug naar de wind kijk ik uit over de zee. Zo’n twintig minuten later meerden we aan op het eiland. Bij de jetty, zoals ze de steiger daar noemen. Brother Titus stond enthousiast te zwaaien in zijn officiële kledij. Meteen viel zijn muts me op, een zwarte met een wietplant erop. Er stond een nukkige man met een enorme baard, die de spullen van de boot afhaalde. Hij heette Blacky volgens brother Titus, de klusjesman van het eiland, en degene die alles wist over de boot en het tij.

Titus bracht me naar het blauwe houten huisje waar ik zou verblijven, hij moest naar de ochtend mis en liet me achter zodat ik op mijn gemakje kon uitpakken. Om drie uur zou hij me op komen halen voor een wandeling. Het regende, en ik begon mijn spullen uit te pakken zodat het mijn eigen plekje zou worden. Ik nam wat foto’s binnen en maakte lunch. Naar buiten kon ik niet en ik drentelde wat rond totdat Titus zou komen. Gek wat je dan ineens allemaal kan doen met je tijd. Normaal ga ik achter mijn laptop zitten.

Wandelen konden niet, dus bleven we binnen praten over het leven. Hij vertelde over het eiland, over de zeehonden die er zitten, over de kwallen en de zeesterren. Eenzaam ben je in een stad volgens hem. Eerder dan op een eiland. Hier heb je de natuur en het licht. In de stad zit iedereen in zijn eigen bubbel, daar is iedereen geïsoleerd in zijn eigen wereld.

De monniken leven erg sober, ze zijn vegetarisch en hebben geen televisie. Titus zelf heeft wel een computer om zijn taak als Guestmaster uit te kunnen voeren. 7 keer per dag is er een dienst. De eerste is om 3 uur ‘s nachts, de laatste om half 8 ‘s avonds. Niet alleen leven ze materialistisch sober, maar ook spiritueel sober. Op het eiland is niks, je krijgt een input, het is stil en leeg. Vroeger was hij sportfotograaf en autocoureur. Nadat twee van zijn goede vrienden kwamen te overlijden tijdens een wedstrijd ging hij in retraite om zijn leven op een rijtje te krijgen. Hij is nooit meer weggegaan.

Die avond breng ik een bezoekje aan de avondmis. The Compline  zoals het heet. Titus had me uitgenodigd. Om 10 minuten voor half 8 ga ik op zoek naar mijn zaklantaarn. Ik besef me dat er buiten geen lantaarnpalen zijn en als ik naar buiten kijk zie ik alleen een grote zwarte vlek. Ik kan niks onderscheiden. Met mijn capuchon op stap ik dapper de regen in. Ik weet niet precies waar ik heen moet, en in het donker is het nog eens extra moeilijk. Ik vind het spannend, zo in het donker.

Ik kom bij een kerkje en doe voorzichtig de deur open. Binnen is het ook donker. Als mijn ogen gewend zijn aan het weinige licht zie ik een silhouet, volgens mij is het brother Titus. Hij zit op zijn knieën en is aan het bidden. Ik ga zitten en de immense stilte overvalt me. Ik heb nog nooit zulke stilte gehoord. Of niet gehoord. Ik weet niet hoe ik het moet omschrijven. Alsof er een deken om me heen geslagen werd. Alsof ik in een vacuüm zat. Ik durfde me bijna niet te bewegen, bang om met het kleinste geluidje de stilte te verstoren. Om half 8 gaat het licht aan en een voor een komen de monniken geruisloos binnen. Ze buigen ieder voor het Mariabeeld en nemen plaats. De klok luidt, en dan beginnen ze te zingen.

Tranen stromen over mijn wangen. Ik ben absoluut niet gelovig, en de dingen die ze zingen over God vind ik benauwend. Maar de overgave, de spiritualiteit, de immense rust raakten me. Een half uur lang zongen de monniken. Ze eindigden in het donker terwijl ze het Salve Regina zongen in het Latijn. Ze liepen met zijn allen weer weg en ik bleef alleen achter in het donker. Ineens voelde ik me heel alleen en een beetje bang. Ik ging snel de kerk uit, en scheen met de zaklantaarn om me heen. Bang dat er ineens een griezel tussen de bomen vandaan zou komen. Het is gek om op een plek te zijn in het donker, waarvan je niet weet hoe het er overdag uit ziet.

Thuis aangekomen pak ik de brief erbij de Titus me mee gaf voordat de mis begon. Ik moet er weer van huilen. Hij geeft me een fotoboek met foto’s die van hij van zichzelf heeft gemaakt, samen met het eiland. Hij vertrouwd het aan me toe. Hij schrijft: ‘This was always my life’s program: Alone but not lonely, alone but united with all that lives.’ Met die woorden in mijn hoofd val ik in een diepe slaap. Ik ben op Caldey. Eindelijk.

De volgende ochtend ging ik samen met brother Titus richting Bullums Bay, een baai aan de oostkant van het eiland. We moesten langs de kerk het ‘privé’ terrein van de abdij op. Eigenlijk verboden voor mij dus. Ik volgde Titus door de bossen, over paadjes die gevormd waren door –ik gok- zijn voeten. De andere monniken wandelen niet zo veel volgens mij. We liepen langs een kas waar een familie pauwen in zat. De kas werd niet meer gebruikt. Eeuwig zonde. Je kan er prima planten in verbouwen, zeker als je een tijdje afgesloten bent van de wereld kan het je redding zijn. Vroeger was het eiland zelfvoorzienend. Er is een eigen waterbron. Het hout van het bos werd gebruikt om te stoken, er was een moestuin. Tot een paar jaar geleden waren er nog ongeveer 70 koeien. Ze hebben ze weg moeten doen omdat er veel inteelt kwam. De koeien kunnen nergens heen op het eiland. Ook spoelden er veel kadavers aan wanneer een van de dieren van een klif viel.

We liepen door een bos met eeuwenoude bomen. Een van de bomen was de lievelingsboom van Titus. Het eiland is 40 miljoen jaar oud ongeveer, en de bomen zijn waarschijnlijk geplant door de eerste monniken die hier aankwamen in de 6e eeuw. Ze waren dik en stevig. Hadden al heel wat stormen doorstaan, en dat kon je zien. Titus liep door en liet me een inham zien waar je alleen bij kon als je je door bramenstruiken heen worstelde. Vanaf daar kon ik zeehonden zien. Lekker lui op de rotsen. We liepen verder over een weids uitgestrekt landschap. Mijn schoenen verdwenen in het hoge natte gras wat als een deken over de aarde lag. Het gras had de vorm van de golven van de zee.

We kwamen voorbij het huis van Brother Paul die hout aan het hakken was. Hij zag ons gelukkig niet. Hij wordt schijnbaar altijd heel pissig als je op zijn land komt. ‘Zijn’ land. Hij is er gaan wonen omdat hij het kloosterleven nog te druk vond. En hij komt maar een keer per week naar een mis toe. Hij schreeuwt dingen als: ‘Get off my land you! Go away! This is MY property! Don’t you dare coming back here’! volgens Brother Titus. We liepen verder en kwamen aan bij een baai. Bullums Bay. Het lag er vol met prachtige ronde keien. We daalden af. Titus als een jonge hond, en ik er als een oud wijf achteraan. Glibberend op mijn natte schoenen. Beneden scheerden vogels langs. Titus kende ze allemaal. Hij vertelde dat ze ook ooit hebben geprobeerd om eekhoorns los te laten op het eiland, maar dat die niet konden blijven leven door voedseltekort. Het blijft een eiland natuurlijk.

De golven waren prachtig. We klommen weer omhoog en liepen een heel stuk langs de oostkust. Toen we op een punt kwamen waar je een prachtig eindeloos uitzicht had over de zee gingen we zitten. Goddank. Even bijkomen. We praatten over van alles en nog wat. Zijn reizen, mijn reizen. Zijn leven, mijn leven. De zon scheen en verwarmde mijn gezicht. Het was fijn om gewoon even te kunnen ‘zijn’.

 

We kwamen uiteindelijk boven bij de vuurtoren. Titus weet alles van het eiland. Welke vogel waar nestelt, wat voor soort planten er zijn, welke dieren wanneer langskomen. Waar het regent, en wanneer je een regenboog kan verwachten. Het was mooi om te horen. In de stad, ons drukke bestaan zijn we helemaal niet zo met die dingen bezig. Bij de vuurtoren bleven we even staan kijken. Er wonen mensen in t huis naast de vuurtoren. Als het stormt worden ze horendol van de wind, die dan tegen hun huis aan beukt. Ze hebben geen bescherming door bomen of een dal, maar staan pal aan de kust. We liepen via het gewone wandelpad terug het dal in naar beneden. Kwamen nog een monnik tegen. Liepen voorbij wat koeien en schapen.

Het Caldey Avontuur: Deel 4

De volgende ochtend ging er wederom geen boot, het stormde zo mogelijk nog harder dan de dag ervoor, maar gelukkig was het wel droog. Ik kreeg een berichtje van Brother Titus.


Ik liep naar de andere kant van het dorp waar ik nog niet geweest was. Hoe dichter ik bij de zee kwam hoe meer ik merkte hoe hard het eigenlijk stormde. Aangekomen bij de kust kon ik bijna niet meer op mijn benen blijven staan. Terwijl ik een foto probeerde te maken van de zee werd ik tegen de reling aangegooid. Bibberend bracht ik mezelf in veiligheid en keek vol ongeloof naar de kracht van de natuur. Ik raakte aan de praat met een vrouw die al haar hele leven hier woonde, ze vertelde me dat ze dit nog nooit had meegemaakt. We moesten schreeuwen om boven het geraas van de wind uit te komen. Ze liep met me mee naar een ander strand waarvan ze vond dat ik dat moest zien. De lantaarnpalen bewogen in de wind. Na een korte strandwandeling namen we afscheid, en ging ik terug naar de haven.

Daar aangekomen werd ik enthousiast begroet door John de vissersman. Hij vroeg of ik getrouwd was. Getrouwd. De gedachte alleen al. Het lijken de middeleeuwen wel hier. Ik vertelde mijn verhaal, en dat ik graag naar Caldey wilde. Hij stelde me voor aan alle vissers die aanwezig waren in de haven. Hij wist dat de Lobsterman een catamaran had, en hij was vrijgezel, dus hij wilde vast wel een jong meisje naar de overkant brengen. Ik grinnikte. Hij beloofde me dat hij Maria zou informeren wanneer hij me mee zou kunnen nemen. Om half 1 gingen ze lunchen met zijn allen en ze vroegen of ik mee ging. Ik ging alvast naar het café aan zee toe waar ik ze later zou treffen.

Toen de mannen binnenkwamen vroeg John enthousiast aan de eigenaar dat ik Ilse was, en naar Caldey wilde. De man reageerde laconiek met de woorden: ja dat wist ik al, volgens mij weet iedereen dat al. Oeps. Bekend in een klein dorpje. En ik had me eenzaam gevoeld? Nergens voor nodig.

 

Terwijl ik zat te lunchen met de vissers kreeg ik weer een sms van Titus. Hij schreef dat het goed weer was om depressief te worden, en dat het de kunst van het leven was om onszelf bezig te houden. Zeker op een eiland. Hij kon de abdij niet uit want er is nergens een plek om te schuilen voor de storm.

De mannen lieten nog even een fikse boer en gingen terug naar de haven, waar ik werd uitgenodigd voor een kop thee. Een vieze mok thee. We zaten met zijn allen in een loods, ik voelde me inmiddels zelf ook een halve vent met mijn eskimo jas en wandelschoenen. Ik heb ontzettend gelachen met hen. Ze bleven maar grappen maken over Nederland en over elkaar. Een deel van hen was al gepensioneerd maar kwamen trouw elke dag nog naar de haven toe om daar hun dagelijkse wandeling te maken. Ik liep met ze mee, van de ene kant naar het strand naar de andere kant. Een van de mannen vertelde me dat hij een nieuwe heup had: ‘I’ve got a new hip you know’, waarop de andere man laconiek reageerde: ‘Yeah, and i’ve got your old one!’
Ik heb ontzettend gelachen met de mannen.

Ik had vrienden gemaakt, en ja, het waren weer oude mensen. Hoe kreeg ik het toch voor elkaar. Toen de avond viel ging ik terug naar het hotel waar Maria volgens Spaanse familie samen met haar kinderen en kleinkinderen Drie Koningen vierden. Ik was uitgenodigd om mee te eten. Het was ontzettend gezellig, we aten paella met inktvisringen en iedereen was ontzettend lief voor me. Ik vond het gewoon al bijna niet meer erg dat er geen boot ging. Het was fijn in Tenby. Ik was blij. Trots dat ik mezelf niet had opgesloten in mijn hotelkamer, wachtend tot het weer beter werd. Gelukkig dat ik op pad was gegaan en de uitdaging aan was gegaan. En blij dat ik zoveel lieve mensen had ontmoet!

Het was inmiddels dinsdagochtend, en Maria klopt om half 8 aan met de mededeling dat er geen boot ging en dat ik lekker nog even kon blijven liggen. Ik draaide me om en sliep tot een uurtje of half tien. Ik had het nodig. Het wandelen eiste zijn tol. Ik ben het niet meer gewend met mijn gammele lijf. Een beetje slaperig ga ik weer op weg naar de haven waar ik stokstijf stil blijf staan. Er drijft iets geels in het water. Wanneer ik naar beneden haast zie ik alle vissersmannen op een kluitje bij elkaar staan. De catamaran van de kreeften vanger is vannacht gekapseisd in de haven. De sterkste boot van de haven, die de meeste kans had om mij naar de overkant te brengen lag op zijn kop. Een beetje verbouwereerd ging ik terug naar het hotel.
 

Later, in de haven vroeg Alun of ik al naar een kasteel in de buurt was geweest, het water was wat gezakt en als ik wilde kon ik met een jongen uit de haven meerijden. Die zou me wel ergens afzetten. We gingen naar Cahrew Castle. Het was een halfuurtje rijden en de lucht was dreigend donkerblauw. Hij zette me af in het kasteel waar ik de enige was. Ik was alles behalve op mijn gemak. Het kasteel was dreigend, een ruïne. Bij elke stap die ik zette vlogen er raven op. Ik schrok elke keer opnieuw.


Na een uurtje eenzaam te hebben rondgelopen ging ik op zoek naar een bus terug. De bus bleek pas vier uur later te vertrekken. Ik zuchtte en slenterde nog een rondje om het kasteel. Ik voelde hoe moe ik was, en hoe graag ik eigenlijk gewoon even wil slapen. Ik vroeg in een plaatselijk restaurantje naar een andere bushalte en ging op zoek. Na 20 minuten lopen had ik zin om te huilen. De lucht werd steeds dreigender en uitzicht op een bus had ik nog niet. Er was niks te doen in het dorp, en ik was nog geen mens tegengekomen. De man aan wie ik een bushalte vroeg reed langs in zijn busje, en stelde voor me af te zetten bij een bushalte in een dorp verderop waar veel frequenter bussen langskwamen. Ik stapte in en had zin om hem te knuffelen.

De volgende dag is het zo ver: Ik kan naar Caldey!!!

Het Caldey Avontuur: deel 3

‘Being in Limbo, an intermediate place of state. Occuring between two extremes. Any unfavourable place or condition. In a situation characterised by uncertainly, as when waiting for a decision to be made’

 

Dat is wel zo’n beetje hoe ik me voelde op de derde dag. Ik besloot het roer om te gooien, en het ‘being in limbo’ als nieuw uitgangspunt te nemen. Te fotograferen vanuit dat standpunt. Vanuit die gekke staat van zijn, wanneer je tussen twee werelden in hangt, en niks zeker is. Het regende die dag. Nee, dat is niet waar. Het goot. Het viel met bakken uit de hemel. Het regende ‘cats and dogs’. Op de foto hierboven zie je de zee. Nouja, je ziet de plek waar de zee hoorde te zijn. Ik was gesloopt van het wachten, van het lopen, en van de storm. De storm maakt je moe, dat vond Maria ook. We hadden het erover tijdens het ontbijt. De storm put je uit, zijn constante geraas, zijn geschreeuw en getier. Maar ook zijn kou, en dreiging. Er hing een dikke mist in Tenby op de vierde dag. De vierde dag van mijn reis alweer, met nog steeds niet heel veel zicht op een tripje naar de overkant.

 

Ik besloot het er toch op te wagen, en even naar buiten te gaan. Met mijn regenzak over mijn enorme rugzak heen getrokken, en mijn capuchon zover mogelijk over mijn hoofd liep ik met ferme passen het dorp in. Binnen 5 minuten was ik doorweekt. Toch niet zo’n goed plan dus. Foto’s maken kon ik wel schudden. Ik liep langs allerlei cafeetjes en hoorde pianomuziek komen uit The Qube, een gezellig ogend restaurantje. Ik ging zitten en bestelde een heerlijke panini met zalm om mezelf een beetje op te vrolijken. Eenzaam voelde ik me niet meer, maar het weer zorgde niet direct voor een jubelstemming. Ik was blij met de jazzy piano muziek die gespeeld werd door een oude man. Zo nu en dan gooide hij er een nummer van Abba doorheen en ik betrapte mezelf dat ik zachtjes aan het mee neuriën was terwijl ik in mijn dagboek aan het schrijven was. Niemand die het hoorde. Het restaurant was opgedeeld in twee delen, en ik zat aan de kant waar verder niemand was. Door een klein raampje tegenover me had ik af en toe oogcontact met een leuk uitziende jongen. Ik slurpte van mijn thee die weer eens veel te sterk was (yuk!) en keek wat naar buiten.

 


Toen de piano meneer terug kwam van een bezoekje aan het toilet lachte ik vriendelijk naar hem. Hij vroeg of de muziek niet te luid was, en ik zei dat hij mijn dag helemaal goedmaakte. Ik werd er blij van. Vervolgens stond hij me een beetje stoïcijns aan te kijken om vervolgens vol verbazing te zeggen dat ik als twee druppels water op zijn nichtje leek. Zijn nichtje die even oud was, en die zélfs dezelfde stem had volgens hem. De jongen achter het raampje moest hard lachen toen de piano meneer, Brian genaamd, naar de bar liep om iedereen te vertellen dat er een ‘spin off’ van zijn nichtje aanwezig was. Ik grinnikte en schreef verder in mijn dagboek.
Na nog een half uurtje spelen was hij klaar voor die dag, en we raakten nog even in gesprek. Samen met Gill, de eigenaresse van het restaurant. Ik kreeg van een cd van Brian waar zijn pianospel opstond, en we maakten een foto van ons samen zodat hij die aan zijn nichtje kon laten zien.

Helemaal vrolijk van alle lieve mensen liep ik even later weer naar buiten, waar het inmiddels was gestopt met regenen. Ik liep naar het zuiderstrand en probeerde mijn Limbo gevoel in beeld te brengen. Ik probeerde een te worden met mijn omgeving, met de rotsen en de zee. Ik struinde rond totdat het weer begon te regenen. Ik maakte nog een portret van een meneer met een hond, die vroeg wat ik aan het doen was. Toen ik bijna bij het hotel was lichtte ineens alles op, om een paar seconden later heel hard te gaan regenen. Ik kon zo gauw nergens schuilen en ben met een noodgang terug naar het hotel gelopen. Waar ik natuurlijk volledig doorweekt aankwam. Ik ben onder de douche gesprongen en in bed gekropen. Het was geen weer om nog naar buiten te gaan of iets te ondernemen, het was weer om in bed te liggen.

Nog een paar dagen, en dan ben ik echt op het eiland hoor!