Het Caldey Avontuur: deel 2

 

De eerste twee dagen waren het zwaarste denk ik. Daarna ging het wat beter. Dag drie was de dag waarop ik mensen leerde kennen, en me welkom begon te voelen in het dorpje. Op dag drie kwam er een vrolijke lieve hond met me knuffelen terwijl ik over het strand liep. In tegenstelling tot de eerste dag, toen er ‘n eenogig mormel tegen mijn statief aan pieste. Ik voelde me toen alles behalve welkom.
De avond ervoor had ik een vrouw ontmoet, die hier al haar hele leven woonde. Ze vertelde dat de zomer druk was, bomvol toeristen en overal file. De winter daarentegen duurde lang, was verdrietig. Melancholisch en uitzichtloos. Alsof de wereld ophoudt bij Tenby. Het hadden mijn eigen woorden kunnen zijn. Het was exact zoals ik me voelde in het grijze dorpje met zijn gekleurde huisjes. Op een of andere manier maakten juist die gekleurde huisjes het nog een beetje triester.

 

 

Het water had weer hoog gestaan die nacht. Er ging vanzelfsprekend weer geen boot. Toch stond ik die ochtend al bepakt en bezakt klaar om naar de haven te gaan, het was namelijk wel de beste dag van de week. Tegen beter weten in natuurlijk. Het voordeel was: ik had wel alle tijd om mijn muesli met melk,  sinaasappelsap-uit-een-pakje en veel te sterke thee weg te krijgen. En dat voor iemand die grotendeels suiker en lactose vrij eet. Een beetje misselijk ging ik het dorpje weer in, op zoek naar wat leven in de brouwerij.
Ik zocht een fijn café op, wat er behoorlijk hip uitzag in vergelijking met de andere dingen die ik tot nu toe was tegengekomen. Ik plofte op een bankje in een afgezonderd deel van het café. Ik vond het fijn om even rustig te kunnen schrijven. Net op het moment dat ik mijn jas uit deed kwam er een vrolijk meisje uit de toiletten, zij was ook net gaan zitten en ik zat nu dus op haar plek! We moesten er om lachen en hebben uiteindelijk dik een uur zitten kletsen.


Toen ze opgestapt was kwam er een oudere mevrouw naar me toe. Ze was nieuwsgierig naar me. Waarom ik zat te schrijven. Ik werd zo blij van deze ontmoetingen. Het was alsof er een knop was omgegaan, en ik eindelijk gewoon kon gaan genieten van het plaatsje. De zon was inmiddels begonnen met schijnen en ik besloot richting het mini eilandje te lopen bij het zuider strand. Het eiland is meestal gesloten, omdat het te hard waait of het tij te hoog is, dus ik had heel veel geluk dat ik naar boven mocht. Er stonden twee mannen die alles wisten over het eiland. Frustrerend was het wel. Het was het mooiste weer van de wereld geworden, maar het was eb, en dus lagen de boten in het zand. Ongelooflijk. IS het eindelijk mooi weer, kan ik nog niet naar de overkant!

 

 

Het eilandje heeft een tijd als ford gediend, maar is ook een dierentuin (!) geweest. HOE DAN? Ik hoor het je denken. Geloof me, ik weet het ook nog steeds niet. Terwijl ik bovenop stond praatte ik met de ‘Guide’. Hij vroeg naar mijn project. Ik was op dat moment zo in de war doordat niks ging zoals ik wilde dat ik het hem een beetje vaag uitlegde. ‘Iets met isolement’. Hij grijnsde en zei dat hij dacht dat ik zelf nog niet eens wist waar ik mee bezig was. Au. Ja.
Met een diepe zucht staarde ik naar Caldey in de verte. Beneden mij stond er heel groot “Happy Birthday” in het zand geschreven, en ik voelde me weer even heel erg eenzaam.

Toen ik naar beneden liep tipte de Guide me een café wat vol met vissers zou zitten: The Hoping Anchor. Hij zei dat als ik érgens kans zou hebben op een lift naar de overkant, ik daar moest zijn. Eigenwijs als ik ben (ik laat me niet tegenhouden door een beetje wind) stapte ik het café binnen vol ruwe zeebonken. De eerste de beste die er een beetje lief uitzag vroeg ik met een lief stemmetje of hij een manier wist om me naar de overkant te krijgen. Hij moest lachen. Het verspreidde zich als een vuurtje door de kroeg en een beetje stom grijnzend werd ik van de ene visser naar de ander gestuurd. Iedereen beloofde me dat zodra ze naar de overkant konden, ze Maria, van mijn hotel in zouden lichten. Vooruit dan maar. Ik had het in ieder geval geprobeerd.
Beneden in de haven kwam ik nog een andere visser tegen: John. Een fantastisch grappige kerel met gele regenlaarzen en een dikke buik. Hij heeft zo ongeveer tegen het hele dorp rondgebazuind dat ik naar de overkant moest, en ik had de grootste lol met hem en zijn vissersmaatjes. Een van hen liet het woord “Limbo” vallen, living in limbo, tussen twee werelden in. De rest van de avond is dat niet meer uit mijn hoofd gegaan.

 

 

Die avond was ik eigenlijk van plan om naar de Life Boat te gaan, een pub met live muziek. Om 8 uur ‘s avonds was ik zo moe van alle indrukken en emoties dat ik maar gewoon in mijn bed gekropen ben. Voorbereiden op de dagen die volgen!

 

 

Het Caldey Avontuur: deel 1

Het avontuur begon al in Bristol. Na een fijne vlucht en een overnachting in een hotel aldaar, stapte ik in alle vroegte op de trein naar Tenby. Tot Cardiff, waar ik over moest stappen ging alles perfect. Een mooie trein, superluxe met stopcontacten en wifi. Wifi, dat wat ik probeerde te vermijden kwam ik overal tegen. In het hotel, in de trein, in de stad.


Toen ik in Cardiff overstapte in de boemeltrein naar Tenby, ging het mis. Door de overstromingen reden er geen treinen. Ik zat anderhalf uur vast op een heel klein stationnetje waar ik veel te sterke vieze thee dronk in een grauw winkeltje. Ik praatte met de winkelmevrouw, en met een andere gast die ALLES wist over Harry Potter. De tijd vloog gelukkig voorbij. En zo gebeurde het dat ik na 8 uur lang bussen en treinen en nog meer bussen uiteindelijk in Tenby arriveerde. In regenachtig Tenby welteverstaan. In een uitgestorven Tenby, een vissersdorpje waar het in de zomer krioelt van de toeristen. Waar de hotels ‘kleuren tv’ en ‘warm water’ aanbieden. Waar iedereen, iedereen kent.

 

 

Ik belde aan bij het hostel dat me was aangeraden door een van de monniken van het eiland. Maria, de eigenaresse, een Spaanse, deed open. Ze had me niet meer verwacht. Ik kreeg een piepklein kamertje, waar ik mijn koffer net in een hoek kon openen. Buiten regende het. Ik was moe, en voelde me alleen. Ik had al vernomen dat er de volgende dag waarschijnlijk geen boot zou gaan wegens het aanhoudende storm weer. Ik had behoefte aan een warme knuffel, maar die was er niet. Wat kan een mens zich dan alleen voelen.

 

 


Enigszins zombie achtig ging ik het dorpje wat verkennen. Het was triest, grijs en grauw. Uitgestorven. En heuvelachtig. Ik als niet sportende Nederlander die geen heuvels gewend is, had het zwaar. Ik voelde me verloren en alleen. Het geen contact hebben op momenten dat je je zo voelt, is confronterend. Ik liep over het strand. Waaide bijna uit mijn schoenen. Het was onwerkelijk om ineens bijna op de plaats van bestemming te zijn. En nog onwerkelijker dat je het eiland kunt zien liggen, maar weet dat je er niet kan komen.
Mijn mond viel open van verbazing toen ik in de haven alle boten in het zand aantrof. Zulke eb en vloed had ik nog nooit meegemaakt! Ik slenterde wat tussen de boten door, en vond de befaamde boot naar Caldey. Toen de avond viel zocht ik een cafeetje, at ik hele vieze wortelsoep. Ik kon wel janken. Buiten viel het met bakken uit de hemel, de paar mensen die ook aan het eten waren hadden het gezellig en naar hun zin. Ik probeerde contact te leggen met een vrouwtje aan de bar. Na even gekletst te hebben voelde ik me ietsje beter, maar de vermoeidheid eiste zijn tol. Vroeg onder de wol na de eerste dag.

 


De tweede dag was het nog steeds ontzettend slecht weer. Maria maakte me wakker om te vertellen dat er inderdaad geen boot ging. Een beetje verdoofd probeerde
ik het Engelse ontbijt weg te werken met worst en ei. Om 7 uur ‘s ochtends. Geen goed idee. De tweede dag heb ik eigenlijk de hele dag rondgestruind door het dorp,
alles verkend. Ik ontdekte dat ik niet weg kon, aangezien de gehele omgeving overstroomd was door de hevige regenval. Vast in een vissersdorp, het is weer eens wat
anders! Titus, de monnik, en tevens de ‘Guestmaster’ van het eiland, smste me. Ik moest even gaan checken of mijn boodschappen, die in de loods in de haven stonden niet overstroomd waren. Want het water had ontzettend hoog gestaan de nacht ervoor.

 


Daar aangekomen trof ik inderdaad een loods aan, en stond ik tot mijn enkels in het water. Gelukkig stonden de boodschappen op een verhoginkje en kon ik bijna alles nog redden. Alleen had ik geen plek om het op te eten! Het was bedoeld voor mijn tijd op het eiland. Ik vroeg aan Maria of ik misschien bij haar zou mogen koken. Ze maakte een uitzondering, en zo stond ik ‘s avonds mijn eigen maaltijd in elkaar te flansen terwijl Maria vertelde over haar leven in Spanje.
Mijn prepaid telefoontje deed goed dienst, het smsen met brother Titus kalmeerde me. Hij straalt een bepaalde rust uit, stelde me gerust. Het contact met Maria hielp me ook, ik begon met thuis te voelen in het hotelletje. Ik baalde nog steeds van het weer, maar ik raakte niet meer in paniek bij het idee dat er de volgende dag geen boot ging