Negen jaar

Negen jaar geleden is het vandaag. Negen jaar nadat papa ziek werd. Negen jaar nadat zijn arm geamputeerd werd. Negen jaar na het begin van een 8 weken durende coma. Negen jaar nadat ik een post traumatische stress stoornis kreeg. Negen jaar nadat de dokters zeiden dat hij 5% overlevingskans had. Negen jaar nadat hij aan 37 infusen lag. Negen jaar nadat ik huilend naast zijn bed zat als tiener. Negen jaar nadat mijn broer me om 7 uur uit bed haalde. Negen jaar na ‘papa gaat dood’. Negen jaar na schelden op de wereld. Negen jaar na een allesverwoestende machteloosheid. Negen jaar. Vandaag.

Op kerstavond dit jaar kreeg papa twee soorten parfum. Ik spoot er een op zijn arm, zodat hij kon ruiken. Zelf kan hij dat niet. Toen ik het andere geurtje wilde testen vroeg ik bloedserieus om zijn andere arm. Het was even stil. Toen begon iedereen bulderend te lachen. Niet veel later viel ik gierend van het lachen van de bank. Negen jaar later vergat ik heel even dat hij nog maar een arm heeft. Ik kan me hem niet eens meer herinneren met twee. Negen jaar later ben ik heel erg blij dat mijn papa er nog is, en dat hij 72 mag worden deze maand. En dat we dat gewoon thuis vieren. En dat we grapjes kunnen maken om onze eenarmige bandiet.

SONY DSC

Weerwolven

Een van de dagen in Maart
struinde ik door het verboden bos
alleen
zoals ik bijna altijd alleen was op het eiland

het was mistig. De bomen ritselden en mijn
fantasie nam me mee

ik schrok van ieder krakend takje
van elke opvliegende fazant

ik droomde eenhoorns en elfjes bij elkaar
verdween in een andere wereld

‘s avonds was er open haard. En wijn.
Ik kreeg een lift

een oude jeep
hobbelend door een stikdonker bos

de maan was niets meer dan een vuurvliegje

Mijn lift was lyrisch over haar
over de maan

en even dacht ik dat hij in een weerwolf
zou veranderen

 

 

10168181_257577244414683_5584389619172734095_n

 

Zeebos

Lopend door het verboden bos
rook ik naalden
blaadjes
groen

En aan het randje van het bos
hoorde ik de zee al bulderen
rook ik een vleugje zout
een vleugje zilt

Bos en zee samen
Zeebos

SONY DSC

 

Het Caldey Avontuur: deel 6

Ik zag wat mensen van de boot afkomen, ze hadden boodschappen gedaan op het vaste land. Blacky, de bootmeneer van Caldey keek me nors aan. Net zoals hij iedereen nors aan keek. Paul, die ik hier ont- moette, vertelde me later dat hij een jaar lang geen woord tegen hem heeft gezegd. Hij moet altijd even wennen aan nieuwe mensen. Hij woont hier al zijn hele leven. Hij moest met Paul samen een graf graven, en noemde hem toen constant ‘Captain’. Of ‘Cap’, dat zegt hij tegen iedereen waar hij wat afstand van wilt houden. Pas na die tijd is hij gaan praten, en nu zijn ze goede vrienden.

Ik slofte weer terug naar huis. Zag een fazant. En een kat die heel ziek leek. Ik liet hem maar met rust. Ik had nog 3 kwartier om wat te eten en uit te rusten voordat Titus me weer op zou komen halen voor een tweede wandeling. Mijn vermoeidheid negerend, en nieuwsgierig naar de andere kant van het eiland, besloot ik gewoon mee te gaan. Hij had een stel rubber laarzen voor me. Ideaal. We liepen nu weer het pad op richting de vuurtoren, maar sloegen bijna bovenaan rechtsaf. We liepen langs the old Priory, een oude boerderij wat niet veel meer was dan een stapel stenen. Daarna moesten we weer een pittig stuk lopen naar de andere kant van het eiland. Het was gelukkig minder stijl, maar desalniettemin vrij zwaar doordat je voeten diep wegzakten in het gras. We zagen nog meer regenbogen en een enorme stortbui boven Tenby.

Aangekomen bij Sandtop bij, het favoriete strand van Titus, keek ik mijn ogen uit. De kleuren van de onder- gaande zon, de stenen. Wauw. Hij vertelde me dat de ene helft van het eiland limestone was, en de andere redstone. Je kan het zien aan de strepen. Vroeger waren de rotsen allebei vol met horizontale strepen maar toen 40 miljoen jaar geleden het rode plateau kantelde, zijn de strepen in de rode rotsen nu verticaal. Het is een prachtig gezicht. Doordat de twee plateaus tegen elkaar kwamen, ontstond er in het midden een druk, en dat is de reden waarom het eiland een eigen watervoorziening heeft: het water komt via de grond omhoog.

De storm had 5 meter zand weggeslagen en daarom konden we niet via de normale manier afdalen naar benden. We moesten zigzaggend naar beneden en de laatste meter springen. Het was nog best eng, met mijn statief en camera mijn evenwicht te bewaren. Titus liep er alsof hij nooit anders deed. Wat natuurlijk ook het geval is. Hij loopt daar dagelijks. Hij maakt eerst een heel rondje over het strand om te kijken of er geen lijken liggen. Hij heeft al twee keer een aangespoeld lijk gevonden. En kadavers van koeien en schapen. Hij praat erover alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Hij belde 911, en daarna gingen ze bidden en de volgende dag was er een mis voor de overleden persoon. That’s it. Het leven gaat door.

Het aangespoelde plastic voelde gek. Dan zit je hier, afgesloten van ‘de wereld’ zoals Titus het leven buiten het eiland noemt, maar je ontkomt niet aan de zooi van de mens. Het deed me zeer om zoveel troep te zien op het strand. De golven deden hun best, de zon strooide met mooie kleuren en Titus zei, dat hij hier genoeg aan had. Sommigen vinden zijn leven misschien saai. En het is inderdaad sober, maar hij heeft genoeg aan een boek, het licht, de natuur, de vogels, de maan, de community en het gebed.

We keerden weer om terwijl twee raven luid roepend boven ons vlogen, alsof ze ons terug naar binnen wilden jagen voordat het te donker werd. Net voor de grote duisternis kwamen we terug thuis. We liepen nog even langs de kat, en wat bleek? Ze was hoogzwanger en lag waarschijnlijk te bevallen. Zwanger van de ene andere kat op het eiland, dat kan niet anders. Er zijn er maar twee. Daarna pakte ik mijn laptop en liep ik door naar het huis bovenop. Paul was me op komen zoeken in mijn cottage, om me uit te nodigen voor die avond. Ik liep het hele bospad af. Alles in mijn lijf deed zeer. Ik was blij dat ik een zaklamp had meegenomen, want het werd al flink donker en het had het gevoel dat er achter elke boom een vampier of weerwolf vandaan kon komen. Ik klom omhoog, en toen ik aanklopte moeten ze gek op gekeken hebben. Een knalrood meisje, meisje met een enorme tas en blubber laarzen.
Ik kreeg wat drinken aangeboden. Zijn vrouw was in Bristol, maar Simon, een van de andere eilandbewoners was er ook. Bijna iedereen die hier woont, werkt ook op het eiland of voor het eiland, anders kun je er niet wonen. Je kan ook niks kopen, want alles is eigendom van de monniken.

Uiteindelijk ging ik naar huis, Simon bracht me. We hobbelden door het donker door het bos. Simon werd helemaal lyrisch van de maan, en even was ik bang dat er een weerwolf naast me in de auto zat. Zo hob- belend door een donker bos, voel je je wel kwetsbaar. Je bent alleen, je kent hier niemand, je weet niet wat er kan gebeuren. Maar juist doordat het een eiland is en doordat je niet weg kan, voel je je ook weer veilig. Alsof de beperking je veiligheid biedt. Simon vertelde me dat er een social club was op het eiland, op vrijdagavond. EEN SOCIAL CLUB. Je moet 1 pond betalen voor een jaar lidmaatschap. Er is een pooltafel en een niet werkende jukebox. Er zijn op dit moment heel weinig mensen op het eiland, maar hij nodigde me uit om toch te komen.

De volgende ochtend wandelde ik naar het verboden bos. Er stond een Maria beeld vol met bloemen. Er vloog een fazant op, ik schrok. Er hangt een gek sfeertje in het verboden bos. Het voelt Harry Potterish. Ik liep door naar Bullum en sloop voorbij het huisje van bro- ther Paul, met mijn vingers gekruist dat hij me niet op zou merken. Beneden bij de zee maakte ik weer foto’s. Het was weer ijskoud. Maar het was ook mooi om te doen, in de wetenschap dat toch niemand je kan zien, dat je echt helemaal alleen bent, dat je kunt doen wat je maar wilt. Ik liep terug naar boven en voelde mijn lijf zeuren. Elke stap die ik zette werd zwaarder en zwaarder. Ik sjokte terug. Mijn lijf voelde op.  Over mijn grenzen heen gegaan gisteren. Verdomme. Thuis aangekomen klom ik met moeite de trap op. En plofte in bed, en ben er niet meer uit geweest vandaag tot de volgende dag 12 uur.

Na 12 uur slaap werd ik de volgende dag onrustig wakker. Toen ik op mijn telefoon keek had ik een sms. Van Titus. Of ik mee naar de zonsopgang ging kijken, het was prachtig weer, en hij zou met de auto naar de vuurtoren rijden. Ik zei sorry tegen mijn lijf, en binnen 10 minuten was ik aangekleed. Hij moest lachen toen ik slaperig aan de deur verscheen. ‘De zon wacht niet!’ zei hij.

Ik sprong in de auto, en daar gingen we. We liepen langs de vuurtoren. Ik zette mijn statief neer en Titus ging helemaal naar beneden om vanaf het strand te kijken. Wat een energie heeft die man. Ik voelde mijn spieren al weer pijn doen van de wandeling de ochtend ervoor. Het was prachtig. Alles was zo stil. En de zon kwam zo mooi op. Volgens mij was het de eerste keer in mijn leven dat ik de zonsopgang zag. Je voelt je zo alleen. En nietig. Zo klein.

Titus moest naar de kerk en ik besloot, nu ik er toch was, door te lopen naar Red quarry bay, een punt van het eiland waar ik nog niet geweest was. Het was doodstil. Het is gek om zo alleen te lopen, in de wetenschap dat de kans dat je iemand tegen komt echt minuscuul is. Er zijn zo weinig eilanders aanwezig op dit moment, en er zijn er maar weinig die rond dit achterlijk vroege tijdstip al op pad zijn. De zon kuste het gras. Het lichtte bijna goud op.

Angela neemt me later die dag mee naar Rita, het vrouwtje van 84 dat hier als een na langste woont. Het is een klein, slim,  vrouwtje dat de pauwen voert en zorgt voor het water. Iedereen heeft hier zijn eigen taak op het eiland. Het is voor mij wel weer een vorm van isolement natuurlijk, het niet behoren tot een vaste kliek hier op het eiland. Ze duwen me niet van zich af, en nodigen me wel degelijk uit, maar ik denk aan de woorden van Satch: dat hij na 7 jaar nog steeds geen echte eilander is, en de woorden van Paul: dat hij na 18 maanden het eiland denkt te kennen maar eigenlijk nog steeds niet écht kent.

Het was heel fijn om met Angela te praten. Ze vertelde over hoe ze hier op het eiland terecht is gekomen. Dat ze als klein kindje al met een van de monniken aan het praten was. Het was toentertijd een van de weinige monniken die hier echt wilde praten met iemand. Hij zat altijd buiten en kletste met alle toeris- ten. Als ze hier kwam als klein meisje lieten haar ouders haar achter bij de monnik, terwijl ze gingen wan- delen. Ze vertelde hem dat ze hier later wilde werken. Hij zei, dat ze als ze ouder was, ze dat nog maar eens moest komen vertellen. Ze heeft 5 jaar op een wachtlijst gestaan, en nu eindelijk woont ze er sinds een jaar. Ze gaat het Philiomea guesthouse runnen. Ze wilden niet eerder hier heen gaan omdat ze vond dat het niet goed was voor haar zoon om op 20 jarige leeftijd al zo geïsoleerd te wonen. Maar de jongen vind het hier heerlijk, hij kookt voor de monniken in het klooster.

Thuisgekomen raap ik wat moed bij elkaar en ga ik naar de social club waar Satch en Sue met hun kinderen zijn. Ze hebben twee heerlijke honden en zijn aan het biljarten. Satch, de man die maar niet op de foto wil, krijg ik aan de praat. Ik voel me welkom. Het is best gezellig zelfs. Ze komen met allerlei boeken aan van Caldey, waar ik echt heel erg blij mee ben.

Simon kwam ook nog even kijken. Satch vertelde me hoe hij eigenlijk per ongeluk op het eiland is beland. In een soort van een midlifecrisis hebben ze een tijdje het gastenhuis gerund, toen bleek dat hij ook nog al- lerlei andere klusjes kon, werd hij uiteindelijk gevraagd om er te blijven wonen en de hele bedrading van de abdij opnieuw aan te leggen. En de douches in het gastenhuis te vervangen. Nu werkt hij dus min of meer voor zichzelf, voor het eiland. Zelfs Sue leek een beetje te ontdooien, en toen ik een foto mocht maken van Satch viel iedereen van zijn stoel van verbazing.

Toen ik naar afloop voor mijn 2 wijntjes wilde betalen kreeg ik ze van hen. ‘Welcome to Caldey Island, dear’.

Mijn laatste hele dag op het eiland. Vanochtend om half 9 stond Satch op de stoep om me mee te nemen naar Nanna’s Cave. Satch is fantastisch. Het is een enorme man die vaag iets weg heeft van een walrus. Toen ik hem voor het eerst ontmoette maakte ik een foto van hem. Hij dook weg. Toen ik vroeg hem te portretteren zei hij dat hij nooit op de foto ging. Nooit. Hij was stug. Brother Titus vertelde me dat Satch en Sue nogal op zichzelf waren. Ongelooflijk hoe het is gelopen. Hoe ik nogmaals naar hem toe ging, en hoe hij langzaam ontdooide. Gisterenavond zat ik ineens in de social club wijntjes met ze te drinken, en vandaag nam hij me dus mee.

We gingen eerst naar Nana’s cave. Waarom het zo heet, weet niemand, dat is een van de geheimen die het eiland voor zichzelf heeft gehouden. Hij had touw meegenomen, want het is er behoorlijk stijl, en met de vele regen vertrouwde hij het niet. Hij sloeg een paal in de grond, maakte een padvinders knoop, en zo gin- gen we om de beurt aan het touw naar beneden. Beneden was de grot. Een inham, waar een Maria beeldje stond. Satch begon te vertellen over zijn leven vroeger. Hoe hij auto’s in elkaar zette. We hadden het over de druk van de maatschappij en de hokjes waarin we werden gestopt. Vroeger ging hij veel om met de hells angels, maar hij is nooit een van hen geworden. Het gekke is, hij ging ook om met andere motorclubs, en dat ging prima. Als hij een Hells Angels batch had gehad, had dat niet gekund. Hij verwonderde zich er enorm om. Hij heeft ook in Florida gewerkt. Hij vond het er verschrikkelijk. De discriminatie naar zwarte mensen. Hoe ze werden uitgescholden. En als je niet uitkeek had je zo een mes tussen je ribben. Maar omdat hij omging met een van de zware mannen, was hij veilig. Hij verbaasde zich er nog steeds over. Ook heeft hij nog in de Formule 1 gewerkt. Zelf heeft hij een aantal ongelukken gehad met zijn motor. Daardoor heeft hij een gat in zijn hoofd, letterlijk. Een deuk. Hij vertelde zoveel verhalen. Daarna bracht hij me naar de garages, waar brother Paul naartoe zou komen.

Hij was net zo erg als iedereen vertelde dat hij was. Hij kwam aangelopen. Stampvoetend. Boos. Hij
had hier geen zin in. ‘FIRST QUESTION! Who are you, and WHAT THE HELL DO YOU WANT FROM ME?’
Ik schrok me rot, maar herstelde me snel. Ik glimlachte en vertelde dat ik gewoon een studente was. Hij keek me met priemende ogen aan en probeerde uit te vinden of ik niet stiekem van de politie was, of un- dercover. Toen ik vroeg of ik mijn camera mocht halen, zuchtte hij en gromde hij. Toen Satch ons met een knipoog naar mij toe alleen liet, begon Paul te vertellen. Hij heeft zijn hele huis zelf gebouwd, van de zooi die hij heeft gevonden op het eiland. En het is nog steviger dan alle andere huizen zegt hij. In Amerika heeft hij namelijk geleerd hoe je huizen moet bouwen die een orkaan aankunnen. Hij haalt zijn elektrici- teit uit een oude generator, en vangt regenwater op om te drinken. Zijn eten vindt hij in de zee, zegt hij.

Hij praatte over wat internet met ons doet, en hoe het ons afleid van de dingen die echt gebeuren. De government, en de big money, achter de government die allerlei dingen regelen. En dat al het geld gaat naar ruimtereizen en dergelijken, terwijl ze heel Afrika daar van kunnen voeden. En toen ik begon over chips onder je huid als paspoort, moest hij lachen, want 20 jaar geleden waren ze daar al mee bezig. Het is alsof we leven in The Matrix. Een 77 jarige man, die alles weet over conspiracy theorieën, en niet het internet heeft om er toe te beschikken.

De volgende ochtend om half 7 pakte ik de bus naar Bristol, een stuk beter dan de trein. Het avontuur was voorbij.

Het Caldey Avontuur: deel 5

Er gaat een boot! Brother Titus sms’te. Het is nog steeds ‘weather permitted’, maar er is een redelijke kans. Ik kan het woord niet meer horen. Weather permitted. Nooit meer. Ik snel in mijn pyjama naar beneden en Maria zegt dat ik mijn koffer moet pakken en dat ze over een half uurtje nog een keer belt voor de zekerheid. Opgewonden gooi ik alles in mijn koffer, Maria roept even later dat de boot inderdaad gaat en dat ze een taxi voor me belt. Het is niet ver naar de haven, maar met een 12 kilo zware rugzak en een 21 kilo wegende koffer koos ik toch voor de luie optie.

Bij de haven waren ze al druk bezig de boot vol te laden met goederen. Er moest veel naar de overkant aangezien er al een paar weken geen boot was geweest. Alun hielp me op de boot en met een brede grijns keek ik naar het dorpje. Tenby bracht me acceptatie, overgave en rust. Ik zat op de boot samen met Veronica en John, ik hoorde later dat zij het postkantoor runt en hij de cadeaushop. Het miezert. Met mijn capuchon op mijn hoofd en met mijn rug naar de wind kijk ik uit over de zee. Zo’n twintig minuten later meerden we aan op het eiland. Bij de jetty, zoals ze de steiger daar noemen. Brother Titus stond enthousiast te zwaaien in zijn officiële kledij. Meteen viel zijn muts me op, een zwarte met een wietplant erop. Er stond een nukkige man met een enorme baard, die de spullen van de boot afhaalde. Hij heette Blacky volgens brother Titus, de klusjesman van het eiland, en degene die alles wist over de boot en het tij.

Titus bracht me naar het blauwe houten huisje waar ik zou verblijven, hij moest naar de ochtend mis en liet me achter zodat ik op mijn gemakje kon uitpakken. Om drie uur zou hij me op komen halen voor een wandeling. Het regende, en ik begon mijn spullen uit te pakken zodat het mijn eigen plekje zou worden. Ik nam wat foto’s binnen en maakte lunch. Naar buiten kon ik niet en ik drentelde wat rond totdat Titus zou komen. Gek wat je dan ineens allemaal kan doen met je tijd. Normaal ga ik achter mijn laptop zitten.

Wandelen konden niet, dus bleven we binnen praten over het leven. Hij vertelde over het eiland, over de zeehonden die er zitten, over de kwallen en de zeesterren. Eenzaam ben je in een stad volgens hem. Eerder dan op een eiland. Hier heb je de natuur en het licht. In de stad zit iedereen in zijn eigen bubbel, daar is iedereen geïsoleerd in zijn eigen wereld.

De monniken leven erg sober, ze zijn vegetarisch en hebben geen televisie. Titus zelf heeft wel een computer om zijn taak als Guestmaster uit te kunnen voeren. 7 keer per dag is er een dienst. De eerste is om 3 uur ‘s nachts, de laatste om half 8 ‘s avonds. Niet alleen leven ze materialistisch sober, maar ook spiritueel sober. Op het eiland is niks, je krijgt een input, het is stil en leeg. Vroeger was hij sportfotograaf en autocoureur. Nadat twee van zijn goede vrienden kwamen te overlijden tijdens een wedstrijd ging hij in retraite om zijn leven op een rijtje te krijgen. Hij is nooit meer weggegaan.

Die avond breng ik een bezoekje aan de avondmis. The Compline  zoals het heet. Titus had me uitgenodigd. Om 10 minuten voor half 8 ga ik op zoek naar mijn zaklantaarn. Ik besef me dat er buiten geen lantaarnpalen zijn en als ik naar buiten kijk zie ik alleen een grote zwarte vlek. Ik kan niks onderscheiden. Met mijn capuchon op stap ik dapper de regen in. Ik weet niet precies waar ik heen moet, en in het donker is het nog eens extra moeilijk. Ik vind het spannend, zo in het donker.

Ik kom bij een kerkje en doe voorzichtig de deur open. Binnen is het ook donker. Als mijn ogen gewend zijn aan het weinige licht zie ik een silhouet, volgens mij is het brother Titus. Hij zit op zijn knieën en is aan het bidden. Ik ga zitten en de immense stilte overvalt me. Ik heb nog nooit zulke stilte gehoord. Of niet gehoord. Ik weet niet hoe ik het moet omschrijven. Alsof er een deken om me heen geslagen werd. Alsof ik in een vacuüm zat. Ik durfde me bijna niet te bewegen, bang om met het kleinste geluidje de stilte te verstoren. Om half 8 gaat het licht aan en een voor een komen de monniken geruisloos binnen. Ze buigen ieder voor het Mariabeeld en nemen plaats. De klok luidt, en dan beginnen ze te zingen.

Tranen stromen over mijn wangen. Ik ben absoluut niet gelovig, en de dingen die ze zingen over God vind ik benauwend. Maar de overgave, de spiritualiteit, de immense rust raakten me. Een half uur lang zongen de monniken. Ze eindigden in het donker terwijl ze het Salve Regina zongen in het Latijn. Ze liepen met zijn allen weer weg en ik bleef alleen achter in het donker. Ineens voelde ik me heel alleen en een beetje bang. Ik ging snel de kerk uit, en scheen met de zaklantaarn om me heen. Bang dat er ineens een griezel tussen de bomen vandaan zou komen. Het is gek om op een plek te zijn in het donker, waarvan je niet weet hoe het er overdag uit ziet.

Thuis aangekomen pak ik de brief erbij de Titus me mee gaf voordat de mis begon. Ik moet er weer van huilen. Hij geeft me een fotoboek met foto’s die van hij van zichzelf heeft gemaakt, samen met het eiland. Hij vertrouwd het aan me toe. Hij schrijft: ‘This was always my life’s program: Alone but not lonely, alone but united with all that lives.’ Met die woorden in mijn hoofd val ik in een diepe slaap. Ik ben op Caldey. Eindelijk.

De volgende ochtend ging ik samen met brother Titus richting Bullums Bay, een baai aan de oostkant van het eiland. We moesten langs de kerk het ‘privé’ terrein van de abdij op. Eigenlijk verboden voor mij dus. Ik volgde Titus door de bossen, over paadjes die gevormd waren door –ik gok- zijn voeten. De andere monniken wandelen niet zo veel volgens mij. We liepen langs een kas waar een familie pauwen in zat. De kas werd niet meer gebruikt. Eeuwig zonde. Je kan er prima planten in verbouwen, zeker als je een tijdje afgesloten bent van de wereld kan het je redding zijn. Vroeger was het eiland zelfvoorzienend. Er is een eigen waterbron. Het hout van het bos werd gebruikt om te stoken, er was een moestuin. Tot een paar jaar geleden waren er nog ongeveer 70 koeien. Ze hebben ze weg moeten doen omdat er veel inteelt kwam. De koeien kunnen nergens heen op het eiland. Ook spoelden er veel kadavers aan wanneer een van de dieren van een klif viel.

We liepen door een bos met eeuwenoude bomen. Een van de bomen was de lievelingsboom van Titus. Het eiland is 40 miljoen jaar oud ongeveer, en de bomen zijn waarschijnlijk geplant door de eerste monniken die hier aankwamen in de 6e eeuw. Ze waren dik en stevig. Hadden al heel wat stormen doorstaan, en dat kon je zien. Titus liep door en liet me een inham zien waar je alleen bij kon als je je door bramenstruiken heen worstelde. Vanaf daar kon ik zeehonden zien. Lekker lui op de rotsen. We liepen verder over een weids uitgestrekt landschap. Mijn schoenen verdwenen in het hoge natte gras wat als een deken over de aarde lag. Het gras had de vorm van de golven van de zee.

We kwamen voorbij het huis van Brother Paul die hout aan het hakken was. Hij zag ons gelukkig niet. Hij wordt schijnbaar altijd heel pissig als je op zijn land komt. ‘Zijn’ land. Hij is er gaan wonen omdat hij het kloosterleven nog te druk vond. En hij komt maar een keer per week naar een mis toe. Hij schreeuwt dingen als: ‘Get off my land you! Go away! This is MY property! Don’t you dare coming back here’! volgens Brother Titus. We liepen verder en kwamen aan bij een baai. Bullums Bay. Het lag er vol met prachtige ronde keien. We daalden af. Titus als een jonge hond, en ik er als een oud wijf achteraan. Glibberend op mijn natte schoenen. Beneden scheerden vogels langs. Titus kende ze allemaal. Hij vertelde dat ze ook ooit hebben geprobeerd om eekhoorns los te laten op het eiland, maar dat die niet konden blijven leven door voedseltekort. Het blijft een eiland natuurlijk.

De golven waren prachtig. We klommen weer omhoog en liepen een heel stuk langs de oostkust. Toen we op een punt kwamen waar je een prachtig eindeloos uitzicht had over de zee gingen we zitten. Goddank. Even bijkomen. We praatten over van alles en nog wat. Zijn reizen, mijn reizen. Zijn leven, mijn leven. De zon scheen en verwarmde mijn gezicht. Het was fijn om gewoon even te kunnen ‘zijn’.

 

We kwamen uiteindelijk boven bij de vuurtoren. Titus weet alles van het eiland. Welke vogel waar nestelt, wat voor soort planten er zijn, welke dieren wanneer langskomen. Waar het regent, en wanneer je een regenboog kan verwachten. Het was mooi om te horen. In de stad, ons drukke bestaan zijn we helemaal niet zo met die dingen bezig. Bij de vuurtoren bleven we even staan kijken. Er wonen mensen in t huis naast de vuurtoren. Als het stormt worden ze horendol van de wind, die dan tegen hun huis aan beukt. Ze hebben geen bescherming door bomen of een dal, maar staan pal aan de kust. We liepen via het gewone wandelpad terug het dal in naar beneden. Kwamen nog een monnik tegen. Liepen voorbij wat koeien en schapen.

Het Caldey Avontuur: Deel 4

De volgende ochtend ging er wederom geen boot, het stormde zo mogelijk nog harder dan de dag ervoor, maar gelukkig was het wel droog. Ik kreeg een berichtje van Brother Titus.


Ik liep naar de andere kant van het dorp waar ik nog niet geweest was. Hoe dichter ik bij de zee kwam hoe meer ik merkte hoe hard het eigenlijk stormde. Aangekomen bij de kust kon ik bijna niet meer op mijn benen blijven staan. Terwijl ik een foto probeerde te maken van de zee werd ik tegen de reling aangegooid. Bibberend bracht ik mezelf in veiligheid en keek vol ongeloof naar de kracht van de natuur. Ik raakte aan de praat met een vrouw die al haar hele leven hier woonde, ze vertelde me dat ze dit nog nooit had meegemaakt. We moesten schreeuwen om boven het geraas van de wind uit te komen. Ze liep met me mee naar een ander strand waarvan ze vond dat ik dat moest zien. De lantaarnpalen bewogen in de wind. Na een korte strandwandeling namen we afscheid, en ging ik terug naar de haven.

Daar aangekomen werd ik enthousiast begroet door John de vissersman. Hij vroeg of ik getrouwd was. Getrouwd. De gedachte alleen al. Het lijken de middeleeuwen wel hier. Ik vertelde mijn verhaal, en dat ik graag naar Caldey wilde. Hij stelde me voor aan alle vissers die aanwezig waren in de haven. Hij wist dat de Lobsterman een catamaran had, en hij was vrijgezel, dus hij wilde vast wel een jong meisje naar de overkant brengen. Ik grinnikte. Hij beloofde me dat hij Maria zou informeren wanneer hij me mee zou kunnen nemen. Om half 1 gingen ze lunchen met zijn allen en ze vroegen of ik mee ging. Ik ging alvast naar het café aan zee toe waar ik ze later zou treffen.

Toen de mannen binnenkwamen vroeg John enthousiast aan de eigenaar dat ik Ilse was, en naar Caldey wilde. De man reageerde laconiek met de woorden: ja dat wist ik al, volgens mij weet iedereen dat al. Oeps. Bekend in een klein dorpje. En ik had me eenzaam gevoeld? Nergens voor nodig.

 

Terwijl ik zat te lunchen met de vissers kreeg ik weer een sms van Titus. Hij schreef dat het goed weer was om depressief te worden, en dat het de kunst van het leven was om onszelf bezig te houden. Zeker op een eiland. Hij kon de abdij niet uit want er is nergens een plek om te schuilen voor de storm.

De mannen lieten nog even een fikse boer en gingen terug naar de haven, waar ik werd uitgenodigd voor een kop thee. Een vieze mok thee. We zaten met zijn allen in een loods, ik voelde me inmiddels zelf ook een halve vent met mijn eskimo jas en wandelschoenen. Ik heb ontzettend gelachen met hen. Ze bleven maar grappen maken over Nederland en over elkaar. Een deel van hen was al gepensioneerd maar kwamen trouw elke dag nog naar de haven toe om daar hun dagelijkse wandeling te maken. Ik liep met ze mee, van de ene kant naar het strand naar de andere kant. Een van de mannen vertelde me dat hij een nieuwe heup had: ‘I’ve got a new hip you know’, waarop de andere man laconiek reageerde: ‘Yeah, and i’ve got your old one!’
Ik heb ontzettend gelachen met de mannen.

Ik had vrienden gemaakt, en ja, het waren weer oude mensen. Hoe kreeg ik het toch voor elkaar. Toen de avond viel ging ik terug naar het hotel waar Maria volgens Spaanse familie samen met haar kinderen en kleinkinderen Drie Koningen vierden. Ik was uitgenodigd om mee te eten. Het was ontzettend gezellig, we aten paella met inktvisringen en iedereen was ontzettend lief voor me. Ik vond het gewoon al bijna niet meer erg dat er geen boot ging. Het was fijn in Tenby. Ik was blij. Trots dat ik mezelf niet had opgesloten in mijn hotelkamer, wachtend tot het weer beter werd. Gelukkig dat ik op pad was gegaan en de uitdaging aan was gegaan. En blij dat ik zoveel lieve mensen had ontmoet!

Het was inmiddels dinsdagochtend, en Maria klopt om half 8 aan met de mededeling dat er geen boot ging en dat ik lekker nog even kon blijven liggen. Ik draaide me om en sliep tot een uurtje of half tien. Ik had het nodig. Het wandelen eiste zijn tol. Ik ben het niet meer gewend met mijn gammele lijf. Een beetje slaperig ga ik weer op weg naar de haven waar ik stokstijf stil blijf staan. Er drijft iets geels in het water. Wanneer ik naar beneden haast zie ik alle vissersmannen op een kluitje bij elkaar staan. De catamaran van de kreeften vanger is vannacht gekapseisd in de haven. De sterkste boot van de haven, die de meeste kans had om mij naar de overkant te brengen lag op zijn kop. Een beetje verbouwereerd ging ik terug naar het hotel.
 

Later, in de haven vroeg Alun of ik al naar een kasteel in de buurt was geweest, het water was wat gezakt en als ik wilde kon ik met een jongen uit de haven meerijden. Die zou me wel ergens afzetten. We gingen naar Cahrew Castle. Het was een halfuurtje rijden en de lucht was dreigend donkerblauw. Hij zette me af in het kasteel waar ik de enige was. Ik was alles behalve op mijn gemak. Het kasteel was dreigend, een ruïne. Bij elke stap die ik zette vlogen er raven op. Ik schrok elke keer opnieuw.


Na een uurtje eenzaam te hebben rondgelopen ging ik op zoek naar een bus terug. De bus bleek pas vier uur later te vertrekken. Ik zuchtte en slenterde nog een rondje om het kasteel. Ik voelde hoe moe ik was, en hoe graag ik eigenlijk gewoon even wil slapen. Ik vroeg in een plaatselijk restaurantje naar een andere bushalte en ging op zoek. Na 20 minuten lopen had ik zin om te huilen. De lucht werd steeds dreigender en uitzicht op een bus had ik nog niet. Er was niks te doen in het dorp, en ik was nog geen mens tegengekomen. De man aan wie ik een bushalte vroeg reed langs in zijn busje, en stelde voor me af te zetten bij een bushalte in een dorp verderop waar veel frequenter bussen langskwamen. Ik stapte in en had zin om hem te knuffelen.

De volgende dag is het zo ver: Ik kan naar Caldey!!!

Het Caldey Avontuur: deel 3

‘Being in Limbo, an intermediate place of state. Occuring between two extremes. Any unfavourable place or condition. In a situation characterised by uncertainly, as when waiting for a decision to be made’

 

Dat is wel zo’n beetje hoe ik me voelde op de derde dag. Ik besloot het roer om te gooien, en het ‘being in limbo’ als nieuw uitgangspunt te nemen. Te fotograferen vanuit dat standpunt. Vanuit die gekke staat van zijn, wanneer je tussen twee werelden in hangt, en niks zeker is. Het regende die dag. Nee, dat is niet waar. Het goot. Het viel met bakken uit de hemel. Het regende ‘cats and dogs’. Op de foto hierboven zie je de zee. Nouja, je ziet de plek waar de zee hoorde te zijn. Ik was gesloopt van het wachten, van het lopen, en van de storm. De storm maakt je moe, dat vond Maria ook. We hadden het erover tijdens het ontbijt. De storm put je uit, zijn constante geraas, zijn geschreeuw en getier. Maar ook zijn kou, en dreiging. Er hing een dikke mist in Tenby op de vierde dag. De vierde dag van mijn reis alweer, met nog steeds niet heel veel zicht op een tripje naar de overkant.

 

Ik besloot het er toch op te wagen, en even naar buiten te gaan. Met mijn regenzak over mijn enorme rugzak heen getrokken, en mijn capuchon zover mogelijk over mijn hoofd liep ik met ferme passen het dorp in. Binnen 5 minuten was ik doorweekt. Toch niet zo’n goed plan dus. Foto’s maken kon ik wel schudden. Ik liep langs allerlei cafeetjes en hoorde pianomuziek komen uit The Qube, een gezellig ogend restaurantje. Ik ging zitten en bestelde een heerlijke panini met zalm om mezelf een beetje op te vrolijken. Eenzaam voelde ik me niet meer, maar het weer zorgde niet direct voor een jubelstemming. Ik was blij met de jazzy piano muziek die gespeeld werd door een oude man. Zo nu en dan gooide hij er een nummer van Abba doorheen en ik betrapte mezelf dat ik zachtjes aan het mee neuriën was terwijl ik in mijn dagboek aan het schrijven was. Niemand die het hoorde. Het restaurant was opgedeeld in twee delen, en ik zat aan de kant waar verder niemand was. Door een klein raampje tegenover me had ik af en toe oogcontact met een leuk uitziende jongen. Ik slurpte van mijn thee die weer eens veel te sterk was (yuk!) en keek wat naar buiten.

 


Toen de piano meneer terug kwam van een bezoekje aan het toilet lachte ik vriendelijk naar hem. Hij vroeg of de muziek niet te luid was, en ik zei dat hij mijn dag helemaal goedmaakte. Ik werd er blij van. Vervolgens stond hij me een beetje stoïcijns aan te kijken om vervolgens vol verbazing te zeggen dat ik als twee druppels water op zijn nichtje leek. Zijn nichtje die even oud was, en die zélfs dezelfde stem had volgens hem. De jongen achter het raampje moest hard lachen toen de piano meneer, Brian genaamd, naar de bar liep om iedereen te vertellen dat er een ‘spin off’ van zijn nichtje aanwezig was. Ik grinnikte en schreef verder in mijn dagboek.
Na nog een half uurtje spelen was hij klaar voor die dag, en we raakten nog even in gesprek. Samen met Gill, de eigenaresse van het restaurant. Ik kreeg van een cd van Brian waar zijn pianospel opstond, en we maakten een foto van ons samen zodat hij die aan zijn nichtje kon laten zien.

Helemaal vrolijk van alle lieve mensen liep ik even later weer naar buiten, waar het inmiddels was gestopt met regenen. Ik liep naar het zuiderstrand en probeerde mijn Limbo gevoel in beeld te brengen. Ik probeerde een te worden met mijn omgeving, met de rotsen en de zee. Ik struinde rond totdat het weer begon te regenen. Ik maakte nog een portret van een meneer met een hond, die vroeg wat ik aan het doen was. Toen ik bijna bij het hotel was lichtte ineens alles op, om een paar seconden later heel hard te gaan regenen. Ik kon zo gauw nergens schuilen en ben met een noodgang terug naar het hotel gelopen. Waar ik natuurlijk volledig doorweekt aankwam. Ik ben onder de douche gesprongen en in bed gekropen. Het was geen weer om nog naar buiten te gaan of iets te ondernemen, het was weer om in bed te liggen.

Nog een paar dagen, en dan ben ik echt op het eiland hoor!

Het Caldey Avontuur: deel 2

 

De eerste twee dagen waren het zwaarste denk ik. Daarna ging het wat beter. Dag drie was de dag waarop ik mensen leerde kennen, en me welkom begon te voelen in het dorpje. Op dag drie kwam er een vrolijke lieve hond met me knuffelen terwijl ik over het strand liep. In tegenstelling tot de eerste dag, toen er ‘n eenogig mormel tegen mijn statief aan pieste. Ik voelde me toen alles behalve welkom.
De avond ervoor had ik een vrouw ontmoet, die hier al haar hele leven woonde. Ze vertelde dat de zomer druk was, bomvol toeristen en overal file. De winter daarentegen duurde lang, was verdrietig. Melancholisch en uitzichtloos. Alsof de wereld ophoudt bij Tenby. Het hadden mijn eigen woorden kunnen zijn. Het was exact zoals ik me voelde in het grijze dorpje met zijn gekleurde huisjes. Op een of andere manier maakten juist die gekleurde huisjes het nog een beetje triester.

 

 

Het water had weer hoog gestaan die nacht. Er ging vanzelfsprekend weer geen boot. Toch stond ik die ochtend al bepakt en bezakt klaar om naar de haven te gaan, het was namelijk wel de beste dag van de week. Tegen beter weten in natuurlijk. Het voordeel was: ik had wel alle tijd om mijn muesli met melk,  sinaasappelsap-uit-een-pakje en veel te sterke thee weg te krijgen. En dat voor iemand die grotendeels suiker en lactose vrij eet. Een beetje misselijk ging ik het dorpje weer in, op zoek naar wat leven in de brouwerij.
Ik zocht een fijn café op, wat er behoorlijk hip uitzag in vergelijking met de andere dingen die ik tot nu toe was tegengekomen. Ik plofte op een bankje in een afgezonderd deel van het café. Ik vond het fijn om even rustig te kunnen schrijven. Net op het moment dat ik mijn jas uit deed kwam er een vrolijk meisje uit de toiletten, zij was ook net gaan zitten en ik zat nu dus op haar plek! We moesten er om lachen en hebben uiteindelijk dik een uur zitten kletsen.


Toen ze opgestapt was kwam er een oudere mevrouw naar me toe. Ze was nieuwsgierig naar me. Waarom ik zat te schrijven. Ik werd zo blij van deze ontmoetingen. Het was alsof er een knop was omgegaan, en ik eindelijk gewoon kon gaan genieten van het plaatsje. De zon was inmiddels begonnen met schijnen en ik besloot richting het mini eilandje te lopen bij het zuider strand. Het eiland is meestal gesloten, omdat het te hard waait of het tij te hoog is, dus ik had heel veel geluk dat ik naar boven mocht. Er stonden twee mannen die alles wisten over het eiland. Frustrerend was het wel. Het was het mooiste weer van de wereld geworden, maar het was eb, en dus lagen de boten in het zand. Ongelooflijk. IS het eindelijk mooi weer, kan ik nog niet naar de overkant!

 

 

Het eilandje heeft een tijd als ford gediend, maar is ook een dierentuin (!) geweest. HOE DAN? Ik hoor het je denken. Geloof me, ik weet het ook nog steeds niet. Terwijl ik bovenop stond praatte ik met de ‘Guide’. Hij vroeg naar mijn project. Ik was op dat moment zo in de war doordat niks ging zoals ik wilde dat ik het hem een beetje vaag uitlegde. ‘Iets met isolement’. Hij grijnsde en zei dat hij dacht dat ik zelf nog niet eens wist waar ik mee bezig was. Au. Ja.
Met een diepe zucht staarde ik naar Caldey in de verte. Beneden mij stond er heel groot “Happy Birthday” in het zand geschreven, en ik voelde me weer even heel erg eenzaam.

Toen ik naar beneden liep tipte de Guide me een café wat vol met vissers zou zitten: The Hoping Anchor. Hij zei dat als ik érgens kans zou hebben op een lift naar de overkant, ik daar moest zijn. Eigenwijs als ik ben (ik laat me niet tegenhouden door een beetje wind) stapte ik het café binnen vol ruwe zeebonken. De eerste de beste die er een beetje lief uitzag vroeg ik met een lief stemmetje of hij een manier wist om me naar de overkant te krijgen. Hij moest lachen. Het verspreidde zich als een vuurtje door de kroeg en een beetje stom grijnzend werd ik van de ene visser naar de ander gestuurd. Iedereen beloofde me dat zodra ze naar de overkant konden, ze Maria, van mijn hotel in zouden lichten. Vooruit dan maar. Ik had het in ieder geval geprobeerd.
Beneden in de haven kwam ik nog een andere visser tegen: John. Een fantastisch grappige kerel met gele regenlaarzen en een dikke buik. Hij heeft zo ongeveer tegen het hele dorp rondgebazuind dat ik naar de overkant moest, en ik had de grootste lol met hem en zijn vissersmaatjes. Een van hen liet het woord “Limbo” vallen, living in limbo, tussen twee werelden in. De rest van de avond is dat niet meer uit mijn hoofd gegaan.

 

 

Die avond was ik eigenlijk van plan om naar de Life Boat te gaan, een pub met live muziek. Om 8 uur ‘s avonds was ik zo moe van alle indrukken en emoties dat ik maar gewoon in mijn bed gekropen ben. Voorbereiden op de dagen die volgen!

 

 

Het Caldey Avontuur: deel 1

Het avontuur begon al in Bristol. Na een fijne vlucht en een overnachting in een hotel aldaar, stapte ik in alle vroegte op de trein naar Tenby. Tot Cardiff, waar ik over moest stappen ging alles perfect. Een mooie trein, superluxe met stopcontacten en wifi. Wifi, dat wat ik probeerde te vermijden kwam ik overal tegen. In het hotel, in de trein, in de stad.


Toen ik in Cardiff overstapte in de boemeltrein naar Tenby, ging het mis. Door de overstromingen reden er geen treinen. Ik zat anderhalf uur vast op een heel klein stationnetje waar ik veel te sterke vieze thee dronk in een grauw winkeltje. Ik praatte met de winkelmevrouw, en met een andere gast die ALLES wist over Harry Potter. De tijd vloog gelukkig voorbij. En zo gebeurde het dat ik na 8 uur lang bussen en treinen en nog meer bussen uiteindelijk in Tenby arriveerde. In regenachtig Tenby welteverstaan. In een uitgestorven Tenby, een vissersdorpje waar het in de zomer krioelt van de toeristen. Waar de hotels ‘kleuren tv’ en ‘warm water’ aanbieden. Waar iedereen, iedereen kent.

 

 

Ik belde aan bij het hostel dat me was aangeraden door een van de monniken van het eiland. Maria, de eigenaresse, een Spaanse, deed open. Ze had me niet meer verwacht. Ik kreeg een piepklein kamertje, waar ik mijn koffer net in een hoek kon openen. Buiten regende het. Ik was moe, en voelde me alleen. Ik had al vernomen dat er de volgende dag waarschijnlijk geen boot zou gaan wegens het aanhoudende storm weer. Ik had behoefte aan een warme knuffel, maar die was er niet. Wat kan een mens zich dan alleen voelen.

 

 


Enigszins zombie achtig ging ik het dorpje wat verkennen. Het was triest, grijs en grauw. Uitgestorven. En heuvelachtig. Ik als niet sportende Nederlander die geen heuvels gewend is, had het zwaar. Ik voelde me verloren en alleen. Het geen contact hebben op momenten dat je je zo voelt, is confronterend. Ik liep over het strand. Waaide bijna uit mijn schoenen. Het was onwerkelijk om ineens bijna op de plaats van bestemming te zijn. En nog onwerkelijker dat je het eiland kunt zien liggen, maar weet dat je er niet kan komen.
Mijn mond viel open van verbazing toen ik in de haven alle boten in het zand aantrof. Zulke eb en vloed had ik nog nooit meegemaakt! Ik slenterde wat tussen de boten door, en vond de befaamde boot naar Caldey. Toen de avond viel zocht ik een cafeetje, at ik hele vieze wortelsoep. Ik kon wel janken. Buiten viel het met bakken uit de hemel, de paar mensen die ook aan het eten waren hadden het gezellig en naar hun zin. Ik probeerde contact te leggen met een vrouwtje aan de bar. Na even gekletst te hebben voelde ik me ietsje beter, maar de vermoeidheid eiste zijn tol. Vroeg onder de wol na de eerste dag.

 


De tweede dag was het nog steeds ontzettend slecht weer. Maria maakte me wakker om te vertellen dat er inderdaad geen boot ging. Een beetje verdoofd probeerde
ik het Engelse ontbijt weg te werken met worst en ei. Om 7 uur ‘s ochtends. Geen goed idee. De tweede dag heb ik eigenlijk de hele dag rondgestruind door het dorp,
alles verkend. Ik ontdekte dat ik niet weg kon, aangezien de gehele omgeving overstroomd was door de hevige regenval. Vast in een vissersdorp, het is weer eens wat
anders! Titus, de monnik, en tevens de ‘Guestmaster’ van het eiland, smste me. Ik moest even gaan checken of mijn boodschappen, die in de loods in de haven stonden niet overstroomd waren. Want het water had ontzettend hoog gestaan de nacht ervoor.

 


Daar aangekomen trof ik inderdaad een loods aan, en stond ik tot mijn enkels in het water. Gelukkig stonden de boodschappen op een verhoginkje en kon ik bijna alles nog redden. Alleen had ik geen plek om het op te eten! Het was bedoeld voor mijn tijd op het eiland. Ik vroeg aan Maria of ik misschien bij haar zou mogen koken. Ze maakte een uitzondering, en zo stond ik ‘s avonds mijn eigen maaltijd in elkaar te flansen terwijl Maria vertelde over haar leven in Spanje.
Mijn prepaid telefoontje deed goed dienst, het smsen met brother Titus kalmeerde me. Hij straalt een bepaalde rust uit, stelde me gerust. Het contact met Maria hielp me ook, ik begon met thuis te voelen in het hotelletje. Ik baalde nog steeds van het weer, maar ik raakte niet meer in paniek bij het idee dat er de volgende dag geen boot ging